27 jul 2018
|
Economie
Journalist: Mark van der Heijden
Onderwijs met digitale middelen als iPads, dat moet toch wel de toekomst zijn? “Ho, ho, niet zo snel”, stellen Michael van Wetering en Michiel Leenaars. “Zie de kinderen niet als experimenteerterrein.”
Natuurlijk kan Michael van Wetering, strategisch adviseur Innovatie bij Stichting Kennisnet, gemakkelijk enkele positieve voorbeelden van digitalisering in het onderwijs noemen. “Dankzij digitalisering kunnen leraren het kind straks beter helpen dan nu het geval is. Kinderen kunnen zelfstandig oefenen, waarbij het programma rekening houdt met de individuele leerling.” Het leermateriaal wordt dus adaptief, vervolgt hij. “Dat is de kernbelofte van digitalisering. De individuele leerling kun je daarmee beter bedienen dan in een grote groep.”
Ook Michiel Leenaars, directeur strategie van de stichting NLnet en raadslid van de Onderwijsraad, weet wanneer digitalisering nuttig kan zijn. “Bij repetitieve dingen als het automatiseren van woorden of tafels leren, kan het heel handig zijn een iPad te geven.” Maar, voegt hij eraan toe, “voor andere zaken is dat maar de vraag.”
Leenaars en Van Wetering zien namelijk ook heel wat haken en ogen aan de digitalisering van het onderwijs. Zij zijn niet tegen bits en bytes in het onderwijs, maar zien wel dat er niet altijd sprake is van een verbetering en dat sommige scholen nog niet weten hoe ze met de negatieve bijeffecten moeten omgaan.
Het adaptieve lesmateriaal klinkt bijvoorbeeld als iets louter positiefs. Toch komen daar nieuwe uitdagingen uit voort, zegt Van Wetering. “Hoe weet een leraar waar een leerling mee bezig is? Daarvoor wordt een dashboard gemaakt. Dus waar een leraar eerst met de leerlingen sommen maakte, zit hij nu op het dashboard te analyseren hoe het gaat. Dat heeft impact op hoe je met de leerlingen omgaat.”
Als de verschillen tussen leerlingen onderling groot zijn, zorgt adaptief lesmateriaal voor nieuwe vragen. “Het kan dan voorkomen dat leerlingen die goed zijn in rekenen, in groep 6 of 7 al klaar zijn met die stof”, zegt Van Wetering. “Wat doe je met deze kinderen? Zij stellen vragen waar de rest van de klas nog niet mee bezig is. Die thema’s beginnen nu te spelen.”
De rol van de leraar verandert ook op een andere manier, vult Leenaars aan. Het digitale pakket ligt vaak vast, de docent hoeft dit enkel nog te volgen. “Voor de leraar is het aantrekkelijk om ontzorgd te worden. Tegelijkertijd maakt dit het lastiger om onderdelen bij de stof te stoppen, terwijl de docent de leerlingen het best kent. We moeten het eigenaarschap terugbrengen bij de leraren.”
De interactie tussen leerling en leraar verandert op nog een andere manier, stelt Leenaars. Als analogie geeft hij het voorbeeld van een goede docent die op video iets uitlegt. “Dan heb je niet iemand die aan je ogen ziet dat je het niet snapt – en dan naar je toestapt om je mee te krijgen.”
Van Wetering sluit zich daarbij aan. Vooral op sociaal-emotioneel vlak worden leerlingen niet geholpen door digitalisering. “Hoe beoordeel je of een kind zich in de kring voldoende laat zien? Hoe reageert een leerling als hij wordt aangevallen of een compliment in ontvangst neemt?”
Hij hoopt dat digitalisering de leraar juist tijd biedt meer aandacht te geven aan de sociaal-emotionele aspecten, zeker omdat dat in zijn ogen vooral gevraagd wordt bij toekomstige banen. “Zoals de industriële revolutie spierkracht voor een groot deel heeft vervangen, zie ik datzelfde met denkkracht gebeuren door kunstmatige intelligentie”, zegt Van Wetering. Maar op sociaal-emotioneel vlak zijn computers nog nergens, stelt hij. “Ik kan niet voorspellen welke nieuwe banen erbij komen. Beter is het te voorspellen welk type banen overblijft: daar waar sociale-emotionele intelligentie gevraagd wordt, zul je kunstmatige intelligentie niet snel zien.”
Kortom, digitalisering moet niet heilig verklaard worden. Wel kan het een nuttige toevoeging zijn. Alleen wanneer dat is, wordt nog even zoeken, zegt Leenaars. “Digitalisering moet je inzetten op plekken waar het waarde toevoegt. Wat is het echte effect op leerlingen? Wat vraagt het voor didactische kwaliteiten? We moeten er niet vanuit gaan dat het een must is. Zie de kinderen niet als experimenteerterrein.”
Daar sluit Van Wetering zich bij aan. “Scholen beginnen nu te ervaren wat de impact van digitalisering is op de manier van lesgeven. Mijn gevoel is dat een grote groep nog worstelt met de impact van digitalisering. De groep leraren die er al goed mee overweg kan, is nog in de minderheid.”