23 apr 2019
|
Economie
Journalist: Mark van der Heijden
Het kabinet wil de positie van franchisenemers verbeteren. Door nieuwe wetgeving worden de ‘belangen van de franchisegever en die van de (aspirant-) franchisenemer onderling meer in balans gebracht’, schrijft staatssecretaris Mona Keijzer. Franchisegevers staan niet te trappelen. Ook experts vinden de wetgeving niet direct nodig. “Franchiseformules die wij bij staan, werken al zo.”
Negatieve berichten kleuren vaak het beeld van franchisen. Nog dit jaar bijvoorbeeld gingen negen franchisenemers van Top1Toys in hoger beroep tegen de keten. De franchisenemers eisten een schadevergoeding, omdat zij meenden dat Top1Toys hen verkeerde winstprognoses zou hebben gegeven. De franchisenemers verloren overigens. Ook franchisenemers van onder meer Albert Heijn, Hema, Bakker Bart, Shoeby en Subway ruzieden openlijk of in de rechtszaal met hun franchisegevers.
Het is echter niet de normale gang van zaken, verzekert Martin van Willigen, eigenaar van Customer Factory, dat franchisegevers begeleidt bij het opzetten en onderhoud van franchiseformules en de werving en selectie daarvoor. “Over het algemeen gaat het goed. Als je samenwerkt is het niet wij tegen zij, maar goed naar elkaar luisteren, goed overleg plegen en duidelijke afspraken maken over wie welke rol speelt.” Van Willigen heeft een punt. Nederland telt zo’n 800 franchiseketens en ruim 30.000 actieve franchisenemers. De meesten van hen opereren zonder onderlinge problemen.
Toch stoort het kabinet zich zo aan de terugkerende ruzies, dat het al jaren sleutelt aan de verhouding tussen franchisenemers en franchisegevers. Toenmalig minister Henk Kamp probeerde vanaf 2016 de verhoudingen te reguleren door de Nederlandse Franchise Code in wetgeving vast te leggen. Franchisegevers konden het niet eens worden over de code, waarna staatssecretaris Keijzer (Economische Zaken) vorig jaar koos voor eigen wetgeving.
“In de wetgeving komt tot uiting dat franchisenemers ook zelfstandige ondernemers zijn”, zegt Van Willigen. “Ook is er al vaak een informatieverplichting voor de franchisenemers, nu dient ook de franchisegever alle relevante informatie te delen. Dat wordt wettelijk verankerd.” Franchisenemers krijgen in de wet ook een verplichte bedenktijd van vier weken.
Belangrijk zijn ook de verplichtingen – de wet is van dwingend recht ¬¬– bij wijziging van de lopende franchiseovereenkomst. “Pas bij twee derde meerderheid van de franchisevertegenwoordiging kunnen wijzigingen met aanzienlijke gevolgen in de overeenkomst worden doorgevoerd”, legt Van Willigen uit. “Het geeft franchisenemers een adviserende rol bij de dagelijkse organisatie van de franchiseformule.” Daarmee zet de staatssecretaris een streep door eenzijdige wijzigingen door de franchisegever.
Onder franchisegevers bestaat weerstand. De Nederlandse Franchise Vereniging (NFV) stelt dat het uitgebreide instemmingsrecht innovatie door franchisegevers kan verminderen. Ook zou het recht enkel dwingend moeten zijn bij kleine en aspirant-franchisenemers. Martine de Koning, partner en advocaat bij Kennedy Van der Laan, is in een ingezonden brief in Het Financieele Dagblad stellig. Volgens haar blijkt uit de praktijk niet de noodzaak van nieuwe wetgeving en wijkt deze te ver af van wat internationaal gangbaar is – waardoor buitenlandse franchisegevers Nederland mogelijk zullen mijden.
Van Willigen is iets milder. “Franchiseondernemers zijn in de loop der jaren mondiger geworden. Het is beter dat op een gelijk niveau wordt samengewerkt.” Maar ook hij had liever met de Nederlandse Franchise Code gewerkt. “Hadden franchisegevers de code maar omarmt. Nu is het zelfregulerende ervan afgehaald.”