21 dec 2021
|
Maatschappij
Journalist: Marjon Kruize
Een watersnoodramp zoals we die in 1953 zagen mag nooit meer gebeuren, maar toch lijkt zo’n scenario de laatste tijd steeds reëler te worden. Zo zagen we afgelopen zomer in Limburg al hoe klimaatverandering leidde tot extreem weer en onze rivieren overstroomden. “Daar krijgen we in de toekomst vaker mee te maken en dat is niet pas over vijftig jaar.”
Volgens waterexpert Harold van Waveren, strategisch adviseur waterveiligheid bij Rijkswaterstaat zit het met de bescherming tegen het water momenteel wel goed, maar zijn er wel zorgen voor de toekomst. Nu klimaatverandering leidt tot langere perioden van droogte en extreme neerslag is er voor de waterexperts in ons land werk aan de winkel. “Zowel preventieve als reactieve maatregelen zijn noodzakelijk om de gevolgen van klimaatverandering te bestrijden.”
Met welke uitdagingen op het gebied van water hebben we momenteel te maken?
“Water en Nederland hebben altijd al een belangrijke band gehad. Ons land ligt voor een belangrijk deel onder zeeniveau en we hebben een aantal grote rivieren die, zoals we afgelopen zomer in Limburg hebben gezien, kunnen overstromen. De gevolgen van klimaatverandering, zoals extreme neerslag maar ook langere periodes van droogte, hebben daardoor dus een grote impact op ons land en hebben ook hun weerslag op de kwaliteit van het water. Gelukkig zit het in onze genen om continu met water bezig te zijn, maar het wordt met de dag belangrijker dat we dat goed doen.”
Laten we het rijtje uitdagingen eens afgaan. Te beginnen met extreme droogte. Wat betekent dat voor het water in ons land?
“We weten inmiddels allemaal dat onze aarde opwarmt, en dat betekent dat we langere perioden van droogte gaan kennen. Dat probleem kent eigenlijk twee kanten. Allereerst zorgt de toenemende warmte ervoor dat de gletsjers in Zwitserland ook in de winter smelten. Door het smelten van die gletsjers wordt de Rijn, een van de belangrijkste rivieren voor de aanvoer van zoet water in ons land, een regenrivier. Daardoor neemt in de winter de afvoer toe, en in de zomer af. Omdat de wateraanvoer in de zomer kleiner is, neemt het risico op watertekorten in de zomer toe. En daarbovenop wordt het ook nog eens warmer in de zomer, waardoor er meer water verdampt. We moeten er goed op letten dat daar geen grote tekorten ontstaan.”
En dat extreme weer?
“Ja ook daar krijgen we vaker mee te maken. En niet pas over vijftig jaar, afgelopen zomer zagen we al dat dat extreme weer ons nu al teistert toen Limburg te maken kreeg met extreme regenval. Dat past echter wel volledig in het patroon dat we verwachten bij klimaatverandering, zeker nu uit de meetgegevens blijkt dat Nederland sneller opwarmt dan andere delen van de wereld. Dat zorgt dus onder andere voor extreme buien, wat natuurlijk leidt tot wateroverlast op straat, ondergelopen kelders en zelfs situaties zoals we afgelopen zomer in Limburg zagen. Het past echt in het voorspelde patroon.”
Het was dus al voorspeld. Betekent dat niet ook dat het voorkomen had kunnen worden?
“Dat is heel lastig, want de extremiteit overviel ons nu toch. Dit is het soort weersgebeurtenis dat eens in de duizend jaar optreedt en die we in deze vorm dus nog nooit gezien hadden. De hoeveelheid water in de beken en in de Maas was zo zeldzaam dat het eigenlijk buiten de bandbreedte valt van wat we in de zomer verwachten. Normaal gesproken staat het water in de Maas namelijk in de winter op zijn hoogst, nu was dat ineens in de zomer het geval.”
“Daarnaast kan je natuurlijk niet altijd alles voorkomen, hoewel we wel heel hard ons best doen om het risico zo laag mogelijk te houden. Dat betekent dus dat we zoveel mogelijk preventieve maatregelen moeten nemen om deze omstandigheden te voorkomen, maar waar je het niet kan voorkomen moet je maatregelen nemen in de crisisbeheersing. Het is belangrijk dat we voor die situatie noodmaatregelen hebben in de vorm van bijvoorbeeld zandzakken. Maar het belangrijkste is dat we scenario’s hebben van wat er mogelijk allemaal kan gebeuren, waardoor we vooraf goed weten wat we moeten doen als de situatie zo extreem is. En als laatste moeten we ook gaan kijken of we een stad of een stuk landelijk gebied zo kunnen inrichten dat er minder schade is. Als je apparatuur in een ziekenhuis in de kelder hebt staan zijn de gevolgen bij wateroverlast veel groter dan wanneer deze hoger in een gebouw staan. Dat geldt ook voor een huis. Al deze maatregelen, zowel preventief als reactief, zijn heel belangrijk om de gevolgen van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken.”
Hoe gaan we dat nu en in de toekomst realiseren?
“Dat doen we op allerlei manieren! Een van de maatregelen is bijvoorbeeld het verbreden van de rivieren Rijn en de Maas. De rivier krijgt daardoor meer ruimte om te stromen waardoor de waterstanden niet zo hoog worden. Daar zijn we al in 1995 mee gestart, nadat het water in de Maas en de Rijn heel hoog kwam te staan. Daarnaast hebben Rijkswaterstaat en de Waterschappen natuurlijk de schone taak om te zorgen dat alle dijken in ons land sterk genoeg zijn om ook de toekomstige waterstanden te kunnen keren. We kijken eens in de twaalf jaar bij alle dijken of ze sterk genoeg zijn en zo niet, dan worden ze aangepakt. Daarbij kijken we vijftig tot honderd jaar vooruit, zodat de dijken ook het klimaat van de toekomst aankunnen. En dat doen we niet alleen voor de dijken, maar ook voor onze stormvloedkeringen.”
En zijn we daarmee dan nog op tijd?
“De zeespiegelstijging gaat gelukkig niet zó snel dat we nu acuut een probleem hebben, dat gaat over een paar millimeter per jaar. Het is dus niet zo dat het over tien jaar ineens een meter hoger is. Momenteel meten we ongeveer twintig centimeter per eeuw, maar dat gaat de komende tijd wel versnellen en het zou zomaar kunnen dat de zeespiegel aan het eind van deze eeuw wel een meter hoger staat. Daarom moeten we daar nu al over nadenken. Dat doen we in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging, in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de Deltacommissaris. Op dit moment houden we een groot deel van de kust met name veilig door regelmatig extra zand aan te brengen. Een mooi voorbeeld daarvan is de zandmotor ten zuiden van Den Haag. Met zand zorgen we er dus voor dat de lagergelegen gebieden in Nederland veilig blijven, maar de vraag is wel hoe lang we dat nog kunnen doen. Daar doen we nu onderzoek naar. De oplossingen die we nu hebben zijn voorlopig robuust, maar het is wel belangrijk dat we naar de toekomst blijven kijken en op veranderingen in blijven spelen.”
Qua watermanagement doen we het dus eigenlijk best goed?
“Zeker, we zijn een goed georganiseerd land met heel veel ervaring in het leven met water, dus ook de dreiging van water. Dat heeft er zelfs toe geleid dat we de best beschermde delta van de wereld zijn. Dat kan nooit honderd procent zonder risico zijn, maar we proberen de risico’s op een overstroming wel zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast werken we tegenwoordig ook steeds meer met de natuur om ons te beschermen tegen het water, waardoor we ook de biodiversiteit kunnen ondersteunen.”
En kunnen wij als burgers dan nog iets bijdragen?
“Zeker! In de steden kunnen we met kleine aanpassingen een hele hoop bereiken. Bijvoorbeeld door de tegels uit je tuin te halen en meer groen aan te leggen. Daardoor kan het water beter de grond in zakken en hebben we minder last van wateroverlast. Daarnaast zorg je hiermee dat er in een droge periode nog water achter de hand is in de grond. Minder stenen en een regenton zijn simpele oplossingen waarmee de burger ook een steentje bij kan dragen.”