29 nov 2021
|
Economie
Journalist: Marjon Kruize
De afgelopen jaren is de incassobranche enorm veranderd. Men besefte steeds meer dat gespierde taal en brede schouders niet werken en maatschappelijk verantwoord incasseren is inmiddels breed omarmd. Toch worden incassobureaus in vele gevallen nog gezien als de boeman.
Volledig onterecht, vindt Connie Maathuis, directeur van de Nederlandse Vereniging van Gecertificeerde Incasso-ondernemingen (NVI). “De branche komt in de media vaak enkel naar voren als er incidenten plaats vinden. Natuurlijk is het voor iemand met schulden ook niet leuk om met een incassobureau in aanraking te komen, maar de manier waarop de gehele branche wordt weggezet is simpelweg onjuist.”
Immers, voor NVI-incassobureaus geldt al jaren een fatsoenlijke Gedragscode. “Deze behelst tien punten waarlangs goede incasso moet plaats vinden”, stelt Maathuis. “Voor onze leden zijn dit de piketpalen waarlangs ze moeten werken. Als ze eraan voldoen, krijgen ze een keurmerk van een onafhankelijk instituut, wat elke twee jaar opnieuw gereviewd wordt. Zo houden we in de gaten dat men echt doet wat ze beloven.”
Echter, nieuwe wetgeving op het gebied van incasso lijkt deze ontwikkeling juist in de weg te zitten, in plaats van deze verder door te trekken in de gehele branche. “De komende tijd moeten we heel hard gaan werken aan het laten kantelen van het wetsvoorstel dat er nu ligt”, vertelt Maathuis. “Dat is gebaseerd op diezelfde incidenten die de branche in een slecht daglicht zetten, maar zet in feite geen zoden aan de dijk. Zo wordt in het wetsvoorstel enkel gereguleerd met het afgeven van een vergunning, zonder een periodieke audit nadien. Bovendien komt er een toezichthouder zonder ervaring in de incassobranche. Wanneer de vergunning afgegeven is, is er daarna geen enkele verdere controle anders dan na klachten. Daardoor is de kans ruim aanwezig dat de wet toch met de voeten getreden zal gaan worden. En dat is nou zo jammer, want er ligt gewoon een goede ervaringsroute van het Incasso Keurmerk inclusief periodieke audit waarlangs die zaken kunnen worden opgepakt.”
Want dat regulering nodig is, daar is Maathuis het volledig mee eens. “De NVI kan en mag niet tegen incassobureaus die geen lid zijn zeggen wat ze wel en niet goed doen”, stelt Maathuis. “Die bevoegdheid hebben we simpelweg niet. Maar als je dan toch een nieuwe wet maakt, doe het dan ook goed. Met het voorstel dat er nu ligt wordt de gehele branche tekort gedaan.”
Maathuis noemt het verkopen van vorderingen daarnaast als voorbeeld van onbekendheid met effecten in de incassobranche. “Door vorderingen te verkopen hebben de schuldenaren over het algemeen een vele langere tijdspanne waarbinnen ze kunnen betalen”, stelt ze. “De opkopers geven hun meer tijd, maar toch blijft er vanuit de politiek gedacht worden dat juist die opkopers voor problemen zullen gaan zorgen. Echter, als we kijken naar Engeland waar zo’n 95 procent van de vorderingen wordt opgekocht, zie je juist dat dat helemaal niet het geval is. Het aantal procedures dat naar de rechtbank gaat is juist heel laag. Die aversie is volledig ongegrond.”
Want juist door gedegen incassobureaus het veld in te sturen, kan een gang naar de rechtbank voorkomen worden. “Wij zorgen er juist voor dat ondernemers hun werk kunnen doen en zijn degene die zoeken naar oplossingen voor de schuldenaar”, stelt Maathuis. “Schuldeisers snappen heus wel dat een schuldenaar die niets heeft niet kan betalen, dus dan bieden we ze de juiste hulp aan. Uiteindelijk is het juist het incassobureau dat ervoor zorgt dat een zaak niet rücksichtslos naar de deurwaarder en daarmee de rechtbank gaat, waardoor de extra kosten juist laag blijven. En toch zijn wij degenen die als de slechterik gezien worden. Daar kan ik met mijn hoofd echt niet bij.”