9 feb 2018
|
Industrie
Journalist: Wendy de Liefde
Het boerenbestaan is hem met de paplepel ingegoten. En met die jarenlange agrarische ervaring hoopt Marc Calon (58) nu in zijn rol als voorzitter bij LTO Nederland de landbouw naar een hoger plan te tillen. “Ik wil door tot het fysiek niet meer kan.”
Vanuit Zeeuws-Vlaanderen kwam Marc Calon in 1959 in Groningen terecht toen zijn vader daar een boerderij kon huren. Die overleed toen hij studeerde. Aangezien zijn moeder geen inkomsten had en er drie studerende kinderen waren, is hij op de boerderij gaan werken. Uiteindelijk hebben ze de boerderij gekocht en later kocht hij zijn moeder uit. De liefde voor het vak bloeide verder voort. Van 1990 tot 1993 was hij de jongste voorzitter ooit van de oudste landbouworganisatie in Nederland, de Groninger Maatschappij van Landbouw, die uiteindelijk fuseerde met het Drents-Veenkoloniaal landbouwgenootschap. En inmiddels is hij voorzitter bij LTO Nederland. “Ik wil een moderne voorzitter zijn, die vooral niet de baas wil zijn.”
Wat is je algemene visie op de landbouw in Nederland?
“Die is eigenlijk tweeledig. Aan de ene kant behoren we tot de top van de wereld. We kunnen goed en veel produceren dankzij goede grond, het zeeklimaat en uitstekende, hoogopgeleide boeren. Daarbij voldoen we aan de meest strenge eisen ter wereld, hebben we de belangrijkste afzetmarkten naast de deur – Duitsland, België en Frankrijk – en hebben we uitstekende exportmogelijkheden dankzij onder meer Schiphol en de Rotterdamse haven.”
En de andere kant van de medaille?
“Dat is dat we tegen de grenzen van de productie aanlopen. Denk aan de fosfaatproductie waar we rekening mee moeten houden. Op het gebied van dierenwelzijn hebben we de hoogste standaarden en daar moeten we ons continu aan houden. En dat geldt ook voor bijvoorbeeld gewasbescherming door biologische bestrijding.”
Waarom trekt het landbouwvak je eigenlijk zo aan?
“In de agrarische sector werken mensen voor hun eigen rekening en risico. Ze steken heel hun hart in het vak. Ze maken mooie producten, of dat nu om voedsel of bijvoorbeeld bomen en bloemen gaat. Persoonlijk vind ik het vooral leuk om voor mezelf bezig te zijn, met levende gewassen in de vrije natuur. In eerste instantie wilde ik rond mijn 55ste stoppen met boeren, maar inmiddels ben ik die leeftijd voorbij en wil ik gewoon door tot het fysiek niet meer kan.”
Hoe combineer je het boeren met het werk voor LTO Nederland?
“Ik werk zo’n drieënhalve dag in de week voor LTO, dus dat is prima te doen. De drukste maand voor een boer is daarbij augustus: precies de maand waarin zowat heel bestuurlijk Nederland, en ook Brussel, met reces is. Dat is dus perfect te combineren. Bovendien vormen mijn buren een perfecte back-up: zij springen bij als het nodig is.”
Wat houdt je functie bij LTO Nederland precies in?
“Ik wil een moderne voorzitter zijn, en wil vooral niet de baas zijn. Waar we nu met LTO Nederland de focus op leggen is de transitie van standsorganisatie naar netwerkorganisatie. Een moderne belangenbehartigingsorganisatie, met én voor leden. We willen ons meer gaan inzetten voor het aan ons binden van communities en meer werken met WhatsApp-groepen. De nadruk wordt gelegd op thema’s zoals gezondheid en duurzaamheid, maar ook op de sectoren binnen de landbouw. Niet ik als voorzitter van LTO praat over fosfaatrechten; dat doen mensen uit de sector zelf. Zij zijn immers de experts. Daarbij willen we dat er vaker door professionals wordt opgekomen voor de boerenbelangen. Het zwaartepunt ligt voor mij daarbij in Brussel, want we moeten het van het Europese landenbouwbeleid hebben. In Nederland krijgt vooral de zorg prioriteit – daaraan wordt zeventig keer zoveel meer uitgegeven dan aan de landbouwsector, terwijl die laatste ook een enorm groot aandeel heeft als het gaat om de Nederlandse economie.”
Klinkt als een grote omslag. Daar is dus behoefte aan?
“Zeker. De landbouwsector is aan continue ontwikkeling onderhevig. Wat we, naast schaalvergroting en productieverhoging, zien is diversificatie: zo beginnen boeren bijvoorbeeld een zorgboerderij of doen ze aan natuurontwikkeling als nevenactiviteit. Ook technologische ontwikkelingen hebben een aanzienlijke invloed. Denk aan drones die worden gebruikt. Drones zien bijvoorbeeld beter en sneller wat er met je gewas aan de hand is, zodat er sneller en meer plaatsspecifiek gespoten of bemest kan worden. Op die manier spuit je alleen waar het nodig is en daardoor kun je als boer met minder gewasbescherming hogere opbrengsten halen.”
Welke ontwikkelingen spelen er nog meer?
“Tegenwoordig beschikken landbouwmachines vaak over GPS-systemen die vele malen nauwkeuriger zijn dan die in een auto dankzij een correctiesignaal. Met het zogenaamde smart farming kan tot slot de afnemer – zoals een Ahold of Heineken – precies zien wat er met het product gebeurd is. ‘Van het zaadje tot het karbonaadje’ noemen we dat ook wel. LTO Nederland stimuleert deze ontwikkeling. Dachten wij altijd dat het vooral Amerika was dat hierin voorop zou lopen: nu blijken wij in Nederland koploper op het gebied van deze innovatie. Grappig toch?”
Wow, blijkbaar doen we iets goed.
“Dat kun je wel stellen. Over het algemeen vind ik dat de landbouwsector zwaar onderschat wordt. Vergeet niet dat Nederland mede dankzij de landbouwsector door de crisis is gekomen. In totaal zijn er 600.000 arbeidsplaatsen in de agrarische branche te vinden, tien procent van de gehele Nederlandse werkgelegenheid. En de totale exportwaarde is achttien procent. De landbouw is niet achterhaald: we lopen juist voorop.”