27 sep 2022
|
Gezondheid
Implementeren, personaliseren én door ontwikkelen. Dat is het credo binnen de eMental-Health, volgens Heleen Riper. Want hoewel een deel van de behandelingen al klaar is voor opschaling, is er aan de andere kant nog volop te doen. “Ik zeg zelf altijd dat we zwanger zijn van het derde kind.”
Lucien Engelen, een collega-expert op het gebied van eHealth had het in zijn boek over ‘The end of the beginning’ in relatie tot waar we staan op het gebied van digitale zorg. In een interview hierover omschreef Engelen het als een kind dat na jarenlange zwangerschap tijdens de coronacrisis eindelijk was geboren en nu moest opgroeien. Of Heleen Riper zich daarin kan vinden op het gebied van eMental-Health? “Hoewel we tijdens de coronacrisis een flinke stap voorwaarts hebben gezet, is de hausse die ik tien jaar geleden voorspelde, vooralsnog uitgebleven. We zijn echt koploper in Nederland, maar op dit moment is de schatting dat slechts 20 procent van het behandelaanbod een digitaal karakter heeft.” En dan hebben we het volgens de professor eMental-Health/ Klinische Psychologie VU & Amsterdam University Medical Centre vooral over veelvoorkomende psychische klachten zoals depressies. “Maar: eMental-Health is wel volop in beweging, de uitdaging zit in de implementatie. Er is nog zoveel te winnen, zeker als je kijkt naar het vroeg diagnosticeren en behandelen van de veelvoorkomende psychische problemen zoals depressies, angst en problematisch alcoholgebruik.”
Staan we voor een kantelpunt wat betreft eMental-Health?
“Dat denk ik wel. Er is een soort gouden standaard: het duurt zo’n twintig jaar voordat een zorginnovatie daadwerkelijk in de zorg belandt. Ik dacht, toen ik in 2000 begon, dat het met eMental-Health veel sneller zou gaan, maar ik moet toch toegeven dat het weerbarstig is om bestaande zorgpraktijken te veranderen. We hebben de afgelopen twintig jaar heel veel aandacht gegeven aan het onderzoek naar de klinische – en kosteneffectiviteit, de techniek, de infrastructuur en de dekking door de verzekering, maar te weinig aan wat digitale preventie en behandeling nu betekent voor patiënten en therapeuten in de dagelijkse zorgpraktijk. Het leerproces van de behandelaars verdient veel maar aandacht. De mantra van eMental-Health was ook altijd: het kan kosten-effectiever, maar de therapeut wil vooral dat het hem of haar helpt een betere behandelaar te zijn. Ze beginnen nu langzamerhand in te zien dat de patient baat heeft bij een alternatieve behandelvorm of deze zelfs overtreft, we moeten ze nu helpen het te implementeren. The end of a new beginning is dan wel een hele mooie beschrijving. Ik zie het als zwangerschappen, ik zeg altijd dat we zwanger zijn van het derde kind.”
Het derde kind?
“Het eerste kindje, de technologie, de infrastructuur en de effectiviteit van digitaal behandelen, is redelijk volgroeid. Het tweede kind is de implementatie, dat is echt nog een kleuter, maar zal nu snel opgroeien. Het derde kindje, het personaliseren van die technologie door middel van artificiële intelligentie en machine learning, daar zijn we nu zwanger van. Dat is de belofte voor de toekomst. Het meten in de natuurlijke habitat van de patiënt en daar persoonlijke behandelplannen voor schrijven is echt nog iets dat we verder moeten uitwerken. Het is ook te begrijpen dat we daarin achterlopen op de reguliere somatische zorg, want meten bij psychische klachten is vele malen ingewikkelder dan bij puur fysieke klachten. Maar precisie psychologie/psychiatrie, maatwerk voor patiënten, dat is de grootste uitdaging op dit moment.”
Waarom is dat zo belangrijk?
“Hoewel het merendeel van de behandelingen die erkende GGZ-instellingen aanbieden evidence based zijn, bewezen werken, helpen ze niet alle patiënten. Neem depressies, daarvan zien we dat veel mensen terugvallen in nieuwe depressies en daarboven op zien we dat ze resistent worden voor behandelingen. In dit soort gevallen is er heel veel winst te behalen om juist die behandelvorm aan te bieden die bij die patiënt past, en dat in een vroeg stadium. Dat zie je in de fysieke medische wereld al vaker gebeuren, door middel van ondersteuning van algoritmes en besluitvormende ondersteunende advies-systemen, maar een psychisch probleem is vaak een combinatie van biologische, psychische en sociale factoren, dus dat is vaak ook ingewikkelder om te diagnosticeren of te behandelen.”
Dat lijkt me heel ingewikkeld, want je kan met hartslag of bloeddruk toch geen depressie ‘voorspellen’?
“Een smartphone kan passief meten, bijvoorbeeld hoeveel stappen je zet en hoeveel uur je geslapen hebt, maar ook actief, door je bijvoorbeeld bepaalde vragen te stellen die verband kunnen houden met je stemming. Zo kan je inzicht krijgen in de dynamiek van hoe iemand zich voelt, welke acties of handelingen daar invloed op hebben en welke patronen de persoon of patiënt zelf en de therapeut daarin in kunnen herkennen. Dit levert aanvullende kennis op die we normaal op basis van gesprekken of vragenlijsten achterhalen, maar dat is altijd retrospectief. De zoektocht is hoe je van alleen subjectieve kenmerken naar een combinatie van subjectieve en objectieve kenmerken kunt komen. Zo kan een vermindering in het aantal stappen die je zet of plaatsen die je bezoekt een eerste indicatie zijn van een verslechterde stemming. En een toename van sociale media-contacten kan duiden op eenzaamheid. De integratie van deze actieve en passieve kenmerken noemen we ook wel digitale fenotypering: observeerbare kenmerken van een persoon.”
En met die digitale fenotypering kunnen we maatwerk leveren.
“Zeker. Je kan je bijvoorbeeld voorstellen dat iemand zegt dat ‘ie depressief is en niks meer onderneemt, maar je ziet aan de stappenteller dat ‘ie op bepaalde momenten veel stappen zet én zijn stemming een hoger cijfer geeft. Of hij geeft zijn stemming steevast een lager cijfer als hij naar werk moet. Daar kan je dan over in gesprek gaan tijdens een face-to-face of online therapeutische bijeenkomst. De digitale fenotypering kan je dan dus inzetten om de behandeling te personaliseren en eerder te interveniëren. Therapeuten krijgen zo via een digitaal dashboard allerlei informatie uit verschillende databronnen op basis waarvan zij in overleg met de patiënt een behandelbeslissingen kan nemen. Maar digitale fenotypering kan ook ingezet worden voor onderzoeksdoeleinden om op groepsniveau inzicht te krijgen in de dynamische patronen van bijvoorbeeld hoe depressies zich ontwikkelen en welke subgroepen van individuen en patiënten je daarin kunt onderscheiden om zo preventie en behandeling op maat te leveren.”
Tot slot: wat voor soort behandelingen brengen deze ontwikkelingen?
“Op dit moment gaat dat van onbegeleide programma’s online, dan leer je jezelf behandelen, tot een combinatie van onbegeleid met ondersteuning van een specialist via de e-mail, blended behandelen, een combinatie van face-to-face en internetmodules en, tenslotte, heb je het (deels) behandelen via beeldbellen. Dat laatste is eigenlijk een ondergeschoven kindje geweest tot voor de coronacrisis, maar is sinds de coronacrisis wel echt geland. Je ziet dat driekwart van de behandelaars na de coronacrisis beeldbellen als onderdeel van hun behandelingen willen blijven gebruiken. Een grote belofte is virtual reality. Dat wordt nu vooral gebruikt voor angststoornissen, waar je mensen tijdens de behandeling bloot wil stellen aan die angsten. Dat doen we nu voornamelijk imaginair, maar stel je nou eens voor dat je mensen daadwerkelijk op die plek kan zetten. Op die ladder, bij hoogtevrees. En dat je ze dan steeds een stapje hoger kan laten zetten, terwijl je als behandelaar volledig in controle bent, je kan de angst tweaken, naar gelang van wat de patiënt aankan. Dat is echt een belangrijke ontwikkeling binnen de behandelmogelijkheden binnen ons vakgebied, dat is technologie waar de gezondheidszorg beter van wordt. Maar alle mogelijkheden en kansen moeten wel tot wasdom komen en dat is de huidige uitdaging: de GGZ future proof te maken door het potentieel van al deze digitale ontwikkelingen ten volle te benutten.”