Deel dit artikel:

9 feb 2018

|

Maatschappij

Hoe kunnen we de veiligheid in Nederland naar een hoger plan tillen?

Bij een (ernstige) gebeurtenis worden er door de samenleving altijd twee vragen gesteld. Enerzijds willen wij graag weten wat er zich precies heeft afgespeeld. Wij willen de ‘waarheid’ weten om dergelijke gebeurtenissen in de toekomst te kunnen voorkomen en de veiligheid te verbeteren. Anderzijds willen wij ook weten wie daarvoor verantwoordelijk en/of schuldig zijn. Weinigen hebben zich echter gerealiseerd dat je voor de beantwoording van deze beide vragen moet kunnen beschikken over twee wettelijk gescheiden en afzonderlijke onderzoeken.

Er bestaat namelijk een enorm spanningsveld tussen het onderzoek naar de schuldvraag en het onderzoek naar de waarheid. In het strafrecht mogen mogelijke verdachten immers zwijgen, want niemand behoeft zelf bij te dragen aan zijn of haar veroordeling. Dit zwijgrecht is zelfs een burgerrecht dat mede wordt onderschreven door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). 


Bij het onderzoek naar wat er zich precies heeft afgespeeld – wat het ‘onafhankelijk onderzoek’ wordt genoemd – moeten alle betrokkenen juist vrijuit kunnen spreken. Zonder dat vrijuit spreken valt de waarheid immers niet te achterhalen, kan men geen lering trekken en kan men de veiligheid niet verbeteren.


Bij zo’n onafhankelijk onderzoek moet je alle betrokkenen dan wel de wettelijke garantie kunnen geven dat het eindrapport, hun verklaringen, onderliggende stukken, camerabeelden, voice-recorders, etc. etc. niet als bewijs in rechtsgedingen mogen worden gebruikt. Tenzij hiervoor toestemming wordt verleend. 


In Nederland heb ik 22 jaar moeten strijden om deze principiële wettelijke scheiding tussen die beide onderzoeken tot stand te brengen. In de Wet op de Onderzoeksraad voor Veiligheid is deze scheiding gerealiseerd. De onderzoekers van de Onderzoeksraad voor Veiligheid zijn alleen verplicht om ernstige strafbare feiten – die afzonderlijk in de wet worden genoemd – aan het Openbaar Ministerie te melden. Vroeger bestond deze scheiding niet en konden alle rapporten en onderliggende stukken van een onafhankelijk onderzoek gewoon in beslag worden genomen. 


Met deze principiële scheiding gaan wij helaas nog steeds uitermate slordig om. Vele Overheidsinspecties zijn immers niet alleen belast met onderzoeken om de veiligheid te verbeteren, maar eveneens met de strafrechtelijke onderzoeken. 



En dan kan iemand weleens spijt krijgen van het vrijuit te hebben gesproken. Bij de uitvoering van een strafrechtelijk onderzoek door een Inspectie kan het zwijgen van de Inspectie ook weleens belangrijker worden dan het tijdig waarschuwen van de samenleving voor een onveilige gebeurtenis.


Als je de veiligheid in Nederland naar een hoger plan wilt tillen, ben ik er een groot voorstander van dat ondernemingen en organisaties – zoals bijvoorbeeld ziekenhuizen – worden uitgerust met interne veiligheidsafdelingen die wettelijk worden verankerd op de beginselen van de Wet op de Onderzoeksraad voor Veiligheid, zodat alle betrokkenen daar vrijuit over veiligheid kunnen spreken. Bij alle misstanden c.q. voorvallen die ik in het verleden heb onderzocht, was nooit sprake van een donderslag bij heldere hemel. Alles was op de werkvloer volledig bekend maar de cultuur ontbrak om daarover te kunnen spreken. Daardoor kon het gesjoemel met de regels soms wel tientallen jaren blijven voortduren. 


Deze wettelijk verankerde veiligheidsafdelingen zijn ook zéér van belang voor de discussies of er bijvoorbeeld wel of geen camera’s en/of voice-recorders in de operatiekamer moeten worden geplaatst. Naar mijn mening worden deze installaties geplaatst om de veiligheid te verbeteren en niet voor de beantwoording van de schuldvraag. Om deze reden valt dit materiaal dan ook onder de wettelijk verankerde veiligheidsafdeling en wordt dit materiaal – zoals ook bij de Onderzoeksraad voor Veiligheid – alleen ter beschikking gesteld aan een strafrechtelijk onderzoek met instemming van de betrokkenen of als er sprake is van ernstige strafbare feiten zoals moord, doodslag, terrorisme, gijzeling, etc. etc.


In dit licht gezien zou ik eveneens de overheidsinspecties, die zowel belast zijn met de veiligheidsonderzoeken als met de strafrechtelijke onderzoeken, willen splitsen in twee gescheiden, afzonderlijke organisaties. 


Als je stelt “laat de veiligheid aan de professionaliteit van de sectoren zelf over”, dan acht ik de komst van zo’n wettelijk verankerde veiligheidsafdeling een essentiële voorwaarde om die professionaliteit te kunnen waarmaken. 


Welke verantwoordelijkheid kan je van burgers verwachten?

Merkwaardig genoeg heeft de wetgeving van oudsher de burgers heel veel ruimte gegeven om handelend op te treden. Zo stond bijvoorbeeld in het noodweerartikel (artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht) geschreven dat: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.” 


Hoogst merkwaardig is dat dit artikel is geschreven in een tijd – 1886 – dat het onderwerp veiligheid juist werd gezien als een kerntaak voor de overheid alleen. Met als gevolg veel onduidelijkheid voor de burgers, omdat de rechters dit artikel lang beperkt hebben uitgelegd, uit angst dat het eigenrichting zou kunnen bevorderen. Een beroep op noodweer werd dan ook niet snel gehonoreerd en bij een klap zou je wel eens vervolgd kunnen worden. 


Nu (een eeuw later), in deze tijd waar nu uitdrukkelijk een beroep wordt gedaan op het nemen van je eigen verantwoordelijkheid voor veiligheid, gaat steeds meer ruimte bestaan voor een beroep op noodweer. Denk hierbij ook aan de uitspraak “dat is het risico van de inbreker” als hij bijvoorbeeld van de trap valt. Zo kan onder bepaalde omstandigheden ook een beroep op noodweer worden gehonoreerd als inbrekers worden doodgeschoten. 


Nu is alleen de vraag – na zo’n lange tijd van onduidelijkheden op dit gebied – of burgers nog bereid zijn om handelend op te treden. Of moet je hen hiervoor gaan opleiden, vergelijkbaar met bijvoorbeeld reanimatielessen. Gelukkig valt op dat steeds meer uitzonderlijk moedige burgers – jong en oud – worden voorgedragen voor de prof. mr. Pieter van Vollenhoven Penning, die de SMV jaarlijks uitreikt aan moedige burgers. Ook op dit gebied kan de overheid alleen haar verantwoordelijkheid voor veiligheid nooit waarmaken of garanderen.


Prof mr. Pieter van Vollenhoven

Voorzitter Stichting Maatschappij en Veiligheid (SMV)

Gesponsord