30 sep 2019
|
Industrie
Journalist: Hugo Schrameyer
De petrochemische industrie zit middenin een transitieproces, waarin duurzaamheid steeds meer nadruk krijgt. De toekomst kent tal van scenario’s waaronder het afvangen en opslaan van CO2.
Zo’n beetje elke sector laat zich vertegenwoordigen door een belangenorganisatie. En voor de petrochemische industrie is dat de Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI). Die organisatie heeft lange tijd onder de radar van de publieke opinie geopereerd, maar nu het klimaatakkoord en verduurzaming in het brandpunt van de belangstelling staan, treedt de VNPI meer naar buiten. Directeur Erik Klooster van de VNPI draagt graag zijn steentje bij aan alle klimaatdiscussies, maar hij benadrukt tevens dat het belangrijke thema niet gebaat is bij scherpe oneliners of het uitvergroten van tegenstellingen. Hij heeft vooral behoefte aan een debat gebaseerd op feiten.
Waar ik het met u over wil hebben, is de verduurzaming van de industrie.
“Logisch, daar wil iedereen het over hebben. De klimaattop in Parijs van 2015 heeft deze discussie voor een belangrijk deel aangeslingerd, maar als je de plaat verder terugdraait, dan ontdek je dat de duurzaamheidsdiscussie al langer bestaat in het publieke en politieke debat. Wat je daarover nu kunt zeggen, is dat de discussie zich in Nederland de afgelopen anderhalf jaar heeft verdiept. Terecht natuurlijk. Bedrijven willen duurzaamheidsstappen zetten en denken fundamenteel na over hun groene ambities.”
Gaat het dan om een intrinsieke motivatie?
“Als ik dat op een rijtje zet, dan heb je rijp en groen door elkaar, maar er zijn zeker bedrijven met een intrinsieke motivatie. Het is daarbij natuurlijk niet merkwaardig om te constateren dat het ene bedrijf verder is dan het andere. Wat je vanuit het klimaatakkoord in ieder geval kunt constateren, is dat ieder bedrijf de mogelijkheden in kaart brengt om te verduurzamen. Deels door toegenomen regeldruk, deels zie je ook meer druk vanuit de publieke opinie.”
De motivatie om te verduurzamen is een deel van de oplossing. De volgende stap is verdere concretisering van voornemens.
“2030 is niet morgen, maar binnen de petrochemische industrie wel volgende week. Je moet daarbij onderscheid maken in de uitstoot van raffinaderij zelf en datgene wat er gaat veranderen aan de vraagkant. Als je de ontwikkeling opknipt in kleine stukjes, dan zijn we heel goed in staat om CO2 te reduceren met onze eigen fabrieken. Eén van de oplossingen die vaak wordt genoemd, is de energietransitie met behulp van blauwe waterstof. Dit betekent dat de CO2 uitstoot die vrijkomt bij de productie van waterstof wordt afgevangen en opgeslagen. Doordat deze zuivere stroom in vergelijking met andere alternatieven de meest kostenefficiënte oplossing is, zullen we dit richting 2030 vaker gaan tegenkomen. Te meer omdat dit volgens mij de enige kans is om de klimaatdoelstellingen in 2030 te halen.”
Durft u nog verder vooruit te kijken?
“Aan de kant van personenvervoer gaat er behoorlijk wat veranderen. Elektrificatie gaat een belangrijke rol spelen. Aan de kant van goederenvervoer zit echter behoorlijk wat groei. In die hoek gaat de olievraag naar verwachting de komende jaren stijgen. En dat betekent voor de sector een belangrijke uitdaging om te komen tot ontwikkeling van low carbon fuels. Dat zijn geen traditionele diesels, maar synthetische brandstoffen met een lagere CO2-uitstoot. Dat wordt een uitdaging die richting 2050 meer nadruk krijgt.”
Is het reëel om op te werpen dat de petrochemische industrie ophoudt te bestaan?
“Het is geen reële verwachting dat we ophouden met vliegen en autorijden. Als je kijkt naar de vraagcijfers, dan staan we vooral voor de uitdaging om brandstoffen te ontwikkelen die minder CO2 uitstoten. Het ontwikkelen van low carbon fuels is absolute prioriteit.”
Het klimaatakkoord kun je als bedreiging ervaren, maar ongetwijfeld ontstaan er ook nieuwe kansen. Wat kunt u daarover zeggen?
“Nieuwe technologieën als energiebesparing, elektrificatie of CO2-afvang en –opslag zullen zich verder doorontwikkelen. Er staan nu allerlei projecten op stapel die vele beloftes in zich houden, maar waar extra budget voor nodig is om die rendabel te krijgen. Het is nog te vroeg om te voorspellen welke technieken succesvol zullen doorbreken, maar het is onze overtuiging dat richting 2030 CO2-opslag een deel van de oplossingen zal brengen. Die techniek stond lange tijd op gespannen voet met de publieke acceptatie, maar we weten allemaal dat deze oplossing ondertussen steeds urgenter wordt.”
Als we praten over duurzaamheid, waar bent u dan dagelijks mee bezig?
“Het is onze opdracht om na te blijven denken over oplossingen voor de lange termijn. En deels hebben de activiteiten te maken datgene wat uit het klimaatakkoord naar voren komt. Met welke regels en voorschriften krijgen we te maken en hoe moeten we daarop anticiperen? We denken na over vandaag en morgen, maar ook over onze positie in 2030 en 2050.”
Tot slot dan: worden de inspanningen van de branche voldoende op waarde geschat?
“Vijf jaar geleden was image improvement helemaal niet aan de orde. Als de petrochemische industrie veilig zijn werk deed en niemand tot last was, dan klonk er geen onvertogen woord. Nu we middenin de turbulentie zitten van klimaatdiscussies heeft het geen enkele zin om daarover te klagen, maar zullen we kansen moeten creëren om onze branche opnieuw uit te vinden. Daar heb ik geen enkele moeite mee, maar waar ik wel moeite mee heb, is dat de ratio soms uit het debat lijkt te verdwijnen. Je hoeft met ons geen discussie te voeren over de noodzaak om CO2-uitstoot te verminderen. Daar is iedereen het over eens. Waar we moeite mee hebben, is dat de discussie over maatregelen op basis van ideologie wordt gevoerd en niet op basis een realistisch technologiepad voor de komende tien jaar. Dit geldt vooral voor CO2 opslag terwijl daartoe uitstekende oplossingen bestaan.”