4 jul 2019
|
Maatschappij
Journalist: Hugo Schrameyer
Het ontwerpen, construeren en aanleggen van gebouwen en infrastructuur ligt in handen van architecten en aannemers. Het resultaat is doorgaans geslaagd, maar tegelijkertijd is er eigenlijk amper iets bekend over de invloed ervan op mens en maatschappij. Er blijkt behoefte te bestaan aan meer kennis over de invulling van de openbare ruimte.
Om meer grip te krijgen op de keuzes die daarbij gemaakt worden, zijn BAM Infra, partner voor infrastructurele verbindingen, en de Universiteit van Amsterdam (UvA) een samenwerking aangegaan, die officieel bekroond is met de leerstoel Urban Mobility Futures aan de UvA. Marco te Brömmelstroet is daarbij benoemd als hoogleraar en de leerstoel is mede beschikbaar gemaakt door de aannemer. Onderwerpen van studie zijn de bijdrage van mobiliteitsinnovaties aan vitale steden, het functioneren van onze infrastructuur en de kwaliteit van de openbare ruimte. “Er heeft van oudsher weinig contact bestaan tussen sociale wetenschappen en private bedrijven. Op zich is dat eigenlijk opmerkelijk, want de keuzes die ontwerpers en aannemers maken hebben grote invloed op ons welbevinden in de openbare ruimte”, aldus Te Brömmelstroet, waarmee hij aangeeft dat het ontbreken van contact tussen beide disciplines opmerkelijk is, maar eigenlijk net zo goed begrijpelijk.
“Bouwbedrijven zijn verantwoordelijk voor allerlei ontwerpkeuzes in mobiliteitssystemen, waarbij ze rekening moeten houden met afgesproken condities en richtlijnen. Dat doen ze prima. Aannemers weten heel goed hoe ze gebouwen en infrastructuur moeten bouwen, maar het is niet hun opdracht om daarbij expliciet te kijken naar sociale en ruimtelijke gevolgen. Als je dat wel vroegtijdig meeneemt, kom je tot betere innovaties.”
Om zijn toelichting verder te verduidelijken, maakt Te Brömmelstroet een bruggetje naar verhuursite Airbnb. Op zich heeft dit platform best een functie. Maar wie had direct na de oprichting ruim tien jaar geleden verwacht dat het platform zo ontwrichtend zou werken voor Amsterdam? Als daar oorspronkelijk beter naar was gekeken, dan waren de drastische maatregelen om Airbnb deels te verbieden wellicht niet nodig geweest. “En zo is het ook met de openbare ruimte. Wat onze samenwerking beoogt, is het meer grip krijgen op beoogde én perverse effecten van bebouwing en infrastructuur. Traditiegetrouw gaan aannemers aan de slag met beton en staal, terwijl er te weinig aandacht is voor gebruikers en het gedrag van gebruikers.”
Een ander voorbeeld is de fietsenstalling bij het Stationsplein in Utrecht, die in 2017 open ging. De aannemer heeft dat project volledig in overeenstemming met de geldende bouweisen opgeleverd en zelfs de betonprijs gewonnen. Het probleem is echter dat mensen zich inmiddels steeds minder vaak verplaatsen met traditionele tweewielers, maar dat het vervoersbeeld met bakfietsen, elektrische fietsen en bovendien met deelfietsen de laatste jaren fors is veranderd. “Dat beeld is stevig gekanteld sinds de aanvang van de bouw. Nu moeten we helaas concluderen dat daar onvoldoende rekening mee is gehouden, hetgeen betekent dat er amper ruimte bestaat voor bakfietsen. Hadden we beter rekening gehouden met mogelijke fietstrends, dan was dat probleem wellicht voorkomen.”
Tussen de woorden van Te Brömmelstroet door zou je kunnen opmaken dat de samenwerking vooral tot doel heeft om de inrichting van de openbare ruimte te verbeteren. Toch moet je dat niet zo uitleggen, vindt hij. Dat is namelijk niet de rol van een universiteit. “Het is mij als wetenschapper vooral te doen om te reflecteren op de keuzes die we maken in ontwerp en bouw. Zodat we bewuster kunnen handelen en zelfs tot betere ideeën kunnen komen.”
Te Brömmelstroet wil het dus niet zo benoemen, maar Sander Buningh, Themamanager Verstedelijking & Mobiliteit bij BAM Infra, heeft er geen enkele moeite mee om dat wel te doen. De aannemer heeft met het ondersteunen van de leerstoel aan de UvA wel degelijk de bedoeling om de invulling van de openbare ruimte te verbeteren. De wetenschappelijke context moet duidelijk maken de aannemerssector niet alleen verantwoordelijkheid draagt voor het verwerken van beton, staal en asfalt, maar dat er ook een rol bestaat bij maatschappelijke veranderingen. Deels heeft dat van doen met de verdere verstedelijking. Er zijn vernieuwende ideeën nodig om de bereikbaarheid en de mobiliteit te verbeteren zonder de leefbaarheid voor mens en natuur aan te tasten.
Als we weer even teruggrijpen op de Utrechtse fietsenstalling bijvoorbeeld, wat kan Buningh daar dan aan toevoegen in deze context? “De opdracht is uitgevoerd zoals gewenst was. Wat opdrachtgever, bouwer en andere betrokkenen zich onvoldoende realiseerden, is de invloed van maatschappelijke en technologische trends. Meer dan de helft van alle nieuw verkochte fietsen is elektrisch. Als dat op voorhand beter duidelijk was, dan zou dat wellicht leiden tot een keuze voor aanvullende faciliteiten. Onderzoek in samenwerking met de UvA kan de bouwsector beter voorbereiden op de toekomst.”
Wat Buningh daarmee afsluitend benadrukt, is dat triggers als veranderende mobiliteitswensen of moderne ict-technologie nu nog onvoldoende hun invloed laten gelden op (fysieke) infrastructuur, terwijl dat er dus wel van moet komen. Gebruikers en hun wensen komen daarmee meer centraal te staan.