1 nov 2023
|
Gezondheid
Er gaan wereldwijd dagelijks 735 miljoen mensen met honger naar bed. Dat is natuurlijk een superschrijnend aantal, te meer omdat het er niet naar uitziet dat dit aantal naar nul gaat dalen in 2030, zoals oorspronkelijk de ambitie was van de Verenigde Naties. Aangezien Nederland een voorbeeldfunctie heeft op landbouw- en voedselgebied, helpt het Netherlands Food Partnership (NFP) om deze ontwikkeling de goede kant op te krijgen.
Nog even over de doelstelling van de VN, die in de zeventien zogenoemde Sustainable Development Goals, kortweg SDG’s, ook spreken over voldoende en gezonde voeding voor alle wereldbewoners. Ivo Demmers, Executive Director van het NFP: “Vooralsnog zal het niet gaan lukken om honger in 2030 de wereld uit te krijgen. Weliswaar bestaat er de verwachting dat het aantal van 735 miljoen mensen in 2030 zal gedaald zijn tot 600 miljoen, maar dat is natuurlijk ook een hoog aantal.”
Je zou in deze context kunnen zeggen: stand verplicht. Nederland heeft veel kennis en kunde opgebouwd van landbouw en voedingsindustrie. Er is dus zeker voor ons land een rol weggelegd om een bijdrage te leveren aan deze uitdaging. Demmers: “Wij richten ons specifiek op landen met lagere en middeninkomens. Wat Nederland daarbij uniek maakt, is dat wij in onze aanpak gewend zijn om partnershappen te stimuleren tussen verschillende organisaties. Vanuit onze historie zijn we gewend om in te zetten op alle facetten van wat wij de diamond-aanpak noemen: overheid, private sector, kennis- en maatschappelijke organisaties spelen allemaal een rol bij het stimuleren van verbeteringen.”
De Nederlandse reputatie op landbouwgebied impliceert echter niet dat we onze oplossingen 1:1 kunnen doorvertalen naar het buitenland. Er is in ons land veel nadruk komen te liggen op voedselproductie, maar dat heeft ook tot nadelige omgevingseffecten geleid, zoals we nu zien met de stikstofdiscussie. Dit vraagt om maatwerk per gebied, door te leren van elkaar en rekening te houden met lokale omstandigheden zoals de omgeving, kennis, kunde en cultuur en daarmee de wereld helpen zichzelf te voeden. Lokale organisaties maken daarom altijd deel uit van de samenwerkingsverbanden die NFP ondersteunt.
Voedselsysteem
Als het gaat om eindigen van honger en ondervoeding wordt al snel de link gelegd met voldoende voedselbeschikbaarheid. Dat is echter slechts een deel van het totaalverhaal. In feite heeft het mondiale voedselsysteem verbeteringen nodig op vier onderdelen, die bovendien ook met elkaar samenhangen: voedselzekerheid, dieet, eerlijke verdeling en duurzaamheid. Behalve dat miljoenen mensen met honger naar bed gaan, is daarnaast te zien dat de gemiddelde boodschappenmand niet altijd de juiste samenstelling heeft voor een gezonde maaltijd, bijvoorbeeld omdat gezonde voeding niet verkrijgbaar of te duur is. Wat verder valt te zien, is dat de baten en lasten niet eerlijk verdeeld zijn. Boeren of verkopers in lagelonen- of middeninkomenlanden kunnen amper rondkomen van hun opbrengsten. En tot slot: duurzaamheid. Ook dat staat wereldwijd onder druk. Bodem, water, klimaat en biodiversiteit gaan achteruit door ons voedselsysteem.
True price
De uitdaging om ons voedselsysteem te verbeteren en daarmee honger wereldwijd uit te bannen, heeft binnen NFP onder andere de vorm gekregen in het initiëren van partnerschappen, het uitwisselen van kennis en het faciliteren daarvan. Lisette van Benthum, Senior Coalition Builder van NFP, faciliteert samen met True Price Foundation de ontwikkeling van de Global Partnership for the True Price of Food (GPTPF). De aangesloten partijen houden zich vooral bezig met trueprice en truevalue van voedsel. Waar dat concreet op neerkomt, is dat wordt beoogd om overheden, bedrijven en consument meer besef te geven van externaliteiten die de productie van voedsel beïnvloeden. “Dan moet je denken aan schade aan het milieu bijvoorbeeld, maar ook schade aan gezondheid of de sociale impact bij de productie van voedsel. Vaak wordt er te weinig voor een product betaald als je ook de milieuschade of zelfs de impact van kinderarbeid inzichtelijk maakt. Als je zulke externe factoren incorporeert, dan wordt dat inzichtelijk gemaakt in een trueprice.”
Je kunt je afvragen of dat wellicht een financieel risico oplevert. De kans is immers groot dat een hogere prijs op het bordje van de consument terecht komt. Daar is het echter zeker niet om te doen, benadrukt Van Benthum. Voorbeeld om dat te illustreren, is een project in Rwanda, waarbij in gesprek met de overheid wordt gekeken naar een aantal producten die vaak worden gekocht. “Samen kijken we naar maatregelen om de schade van externaliteiten te beperken of voorkomen. Dat zou je bovendien kunnen combineren met het informeren van consumenten en educatie op scholen om mensen bewust te maken van factoren als milieuschade.”
Ook in Nederland speelt deze discussie nu, waarbij middels belastingen, subsidies en verbeteringen in de waardeketen, duurzame producten toegankelijker kunnen worden dan niet duurzaam geproduceerde producten. Zo ver is het nog niet, maar wie kennis wil maken met dit concept kan wel terecht in Amsterdam, waar de trueprice-supermarkt De Aanzet is gevestigd. De supermarkt laat zich zien als eerste biologische winkel die échte prijzen rekent, dus ook de milieu- en sociale kosten van een product. Ook Tony’s Chocolonely heeft middels de True Price-berekeningen verbeteringen in zijn waardeketen gerealiseerd. En Albert Heijn experimenteerde recent met de True Price van koffie to go.
Zaadsector als basis
NFP zet niet alleen vanuit de eigen organisatie in op systeemveranderingen, maar bundelt daartoe ook krachten met vooruitstrevende partners om het voedselsysteem te veranderen. Voorbeeld daarvan is SeedNL, die tot doel heeft om de zaadsector in ontwikkelingslanden te versterken, boeren toegang te geven tot kwaliteitszaken om zo de productiviteit en het inkomen te verhogen. SeedNL is een publiek-privaat partnerschap tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Plantum en de Nederlandse Aardappelorganisatie (NAO). Samen met de SeedNL community bestaande uit maatschappelijke organisaties, bedrijven, overheidsinstellingen en kennisinstellingen wil SeedNL de komende jaren leren van alle Nederlandse inspanningen in zaadsector ontwikkeling in ontwikkelingslanden en deze kennis en ervaring weer inbrengen bij de ontwikkeling van nieuwe programma’s en partnerschappen.
“Wat daar zeker ook bij hoort, is het initiëren van partnerschappen met lokale partijen om gezamenlijk te werken aan een verbeterd zaadsysteem”, vult Willem Schoustra programmadirecteur van SeedNL daaraan toe. “SeedNL is bijvoorbeeld betrokken geweest bij de opzet van twee van deze partnerschappen, tussen Nederland en Ethiopie en tussen Nederland en Nigeria. Een belangrijke voorwaarde van dergelijke partnerschappen is dat je integraal kijkt naar het complexe systeem van een zaadsecor door ook te kijken naar de ontwikkeling van lokale bedrijven, capaciteitsopbouw en wat boeren precies nodig hebben. Hierbij moeten we niet vergeten ook naar de informele sector te kijken. In sommige landen is de informele sector van zaden vaak meer dan 70%. Een Afrikaanse boer koopt bijvoorbeeld maiszaden op de lokale markt, handelt met bonenzaden via de cooperatie, probeert zelf zaden te verbeteren voor casave en koopt dan misschien tomatenzaden van een Nederlandse groentezaadbedrijf. Op alle fronten moeten we kijken hoe we zaden kunnen verbeteren en goed toegankelijk kunnen maken voor boeren”.
Complex netwerk
“Alles begint met zaden, dat geldt voor zowel menselijk voedsel als voedsel voor dieren”, stelt Willem Schoustra. Dat klinkt als nuchtere constatering, terwijl daar een complex netwerk achter schuilgaat, waarbij niet alleen de kwaliteit van de zaden zelf in het geding is, maar ook de bijbehorende logistiek en toegankelijkheid van zaden. “Wat je vaak ziet, is dat de wet- en regelgeving in ontwikkelingslanden niet altijd geschikt is om goede kwaliteit zaden bij boeren te krijgen.”
Dat proces kan bijvoorbeeld gefrustreerd worden door minder goede certificatie en registratie van zaden. Dat is best een ingewikkeld proces. “Immers, een boer wil er graag op vertrouwen dat zijn investering ook daadwerkelijk betere producten oplevert.” Om dit proces te ondersteunen heeft SeedNL een SeedLawsToolbox ontwikkeld. Partijen in lage- en middeninkomenslanden kunnen daar in samenwerking met Nederlandse partners gebruik van maken om knelpunten in de zaadsector ontwikkeling weg te nemen. Inmiddels zijn daar verschillende succesvolle projecten mee afgerond, vertelt Schoustra, waardoor boeren ondanks het complexe regelgevingssysteem toch toegang konden krijgen tot kwaliteitszaden.
De productie in veel ontwikkelingslanden is over het algemeen laag. De uitdaging is om deze productie te verhogen voor zowel de eigen consumptie als ook voor export. Een extra uitdaging die daarbij komt kijken is klimaatverandering. Er moet veel gedaan worden om de landbouw in ontwikkelingslanden hier beter bestand tegen te maken. Hier kan en wil Nederland een bijdrage aan leveren. Schoustra: “Waar we in Nederland naar toe willen, is dat er een verschuiving optreedt van productexport naar export van kennis en kunde. De export van tomaten of melkpoeder zal misschien blijven bestaan, maar we groeien steeds meer toe naar het verwaarden van kennis. Zaden zijn daar bij uitstek geschikt voor. In een klein zaadje zit gigantisch veel Research & Development gestopt. Zaad en pootgoedbedrijven investeren vaak meer dan 15% en soms wel meer dan 20% van hun omzet aan R&D. Nederland is toonaangevend in de wereld in het ontwikkelen van groentezaden en pootgoed. Het Nederlands bedrijfsleven voelt daarmee ook een verantwoordelijkheid om een bijdrage leveren aan een duurzaam voedselsysteem, zoals bijvoorbeeld via de ontwikkeling van klimaatresistente gewassen.”