25 nov 2022
|
Maatschappij
Journalist: Eoin Hennekam
|
Foto: Persfoto
Het is een hoofdvraag waar het vizier van André Faaij, wetenschaps directeur bij TNO Energy & Materials Transitions en hoogleraar aan de Universiteit Utrecht, op gericht is. Want uit de industrialisering van de maatschappij zijn maatschappelijk weliswaar mooie dingen voortgekomen, maar het heeft ook een keerzijde. Industrie is verantwoordelijk voor bijna de helft van de energieconsumptie en CO2-uitstoot in Nederland en het gebruik van (steeds schaarsere) grondstoffen. Dat moet anders.
Met de lancering van de TNO Green Print wordt gehoor gegeven aan een noodzakelijke “industriële transformatie”, zoals Faaij beschrijft. De Green Print is een blauwdruk voor het integraal vergroenen van productieketens in de industriële sector, zowel het terugbrengen van CO2-emissies naar nul als circulaire productie. Het gaat om een raamwerk van rekenmodellen die kwantitatieve roadmaps opleveren voor fabrieken, industrieclusters en sectoren, geïntegreerd in de grotere energietransitie in Noordwest Europa.
Alle beschikbare kennis, ervaring en innovatiekracht worden gebundeld in een Green Print om tot concrete en betaalbare oplossingen te komen. “Zo versnellen we de transitie naar een schone industrie in 2050”, zegt Faaij.
Daar komt nogal wat bij kijken. “Zo maakt de overstap naar een duurzamere industrie dat de vraag naar groene stroom sterk stijgt. Dat betekent dat we drastisch de opwek van elektriciteit uit zonne- en windenergie moeten opschalen, terwijl die bronnen bijvoorbeeld weersafhankelijk zijn. Het zijn veel kip en ei vragen: wat komt eerst? We moeten helder hebben waar behoefte aan is en hoe we daar vervolgens gehoor aan geven. Tuig je het bestaande op of richt je de keten volledig opnieuw in? Welke techniek kies je? Hoe doen de buren het? Zomaar wat vragen die we met Green Prints in een soort menukaart willen ondervangen. Die menukaart kent ook een selectie van duurzame partijen die gericht ingezet kunnen worden. Uiteindelijk kun je dit vertalen naar business cases en investeringstrajecten, inclusief inzicht in risico’s.”
De geluiden zijn optimistisch. “Ook op financieel vlak merken we dat het optimisme de boventoon voert. We maken op belangrijke terreinen goed vaart, waardoor kosten dalen. Als we doorduwen op duurzamere ketens, komen we uiteindelijk in een scenario waarbij duurzame energie en productie evenveel, of zelfs minder, kosten dan alternatieve, ouderwetse bronnen/methoden. Hoe meer die laatsten worden ‘afgeserveerd’, hoe duurder ze worden. Dat we hiervoor veel moeten investeren is zeker, maar veel investeren is wat anders dan dat dingen duur worden. Sterker nog, hoe eerder we investeren, hoe meer het oplevert. We investeren nog te weinig in innovatie en onderzoek; de belangrijkste instrumenten om kosten van nieuwe technologie te verlagen.”
Dit is een wenkend perspectief, maar er zijn ook wezenlijke barrières. “Wet- en regelgeving zijn de bottleneck om te verduurzamen. Maar er is een noodzaak om door te zetten. We hebben geen tijd om verwikkeld te zitten in ellenlange procedures, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van vergunningen of om de flexibele vraag naar energie te vergroten. Bij dit laatste zit echt business. De windparken op zee zijn echt een succesverhaal, maar die dalende prijzen bij pieken in wind kunnen alleen maximaal benut worden als netaansluitingen erop toegespitst zijn, de vraag naar stroom er is en de juiste vergunningen verstrekt zijn. Duidelijke planning en regie zijn dus essentieel om zaken soepel en tijdig te realiseren.”
Met dit laatste echoot Faaij het geluid uit de industrie. “We weten al drie decennia dat dit eraan komt en toch is er nog een wereld te winnen. Het gaat in hoge mate om het opstellen van plannen en snelle procedures en die goed afstemmen. Het bedrijfsleven ergert zich en wil doorpakken. Maar daar heb je wel regie vanuit de overheid voor nodig. Er is economisch ook zoveel te winnen. Denk aan hoe afhankelijk we nog steeds zijn van duur Russisch gas. Dit onderstreept de noodzaak om het energiebeleid opnieuw vorm te geven. Bedenk goed dat we nu per jaar zo’n twintig tot dertig miljard euro kwijt zijn aan gasimporten. Dat is tien keer zoveel als het oorspronkelijk was. Elke maand vertraging kost ons letterlijk miljarden. De consequenties van de crisis lijken onvoldoende te worden begrepen. Alleen hierom al zou het energiesysteem opnieuw ingericht moeten worden. Maar laat er geen misverstand over bestaan: het klimaat staat met stip op één.”