Deel dit artikel:

25 nov 2020

|

Industrie

Niet alleen duurzaam, maar ook circulair bouwen aan de toekomst

Journalist: Féline van der Linde

Momenteel hebben we in onze maatschappij te maken met wereldwijde vervuiling, grote grondstoftekorten en afvalbergen. De consumptiemaatschappij heeft een eindig karakter en gelukkig ziet de Nederlandse overheid in dat het zo niet langer kan. Een duurzame en circulaire economie moet ervoor zorgen dat Nederland ook in de nabije toekomst welvarend blijft, zonder de aarde daarbij uit te putten. De markt verandert en in de bouwsector vragen opdrachtgevers om gebouwen die passen bij hun eigen duurzame ambities.

Een circulaire economie houdt ook in dat men met een andere blik kijkt naar de manier waarop gebouwen worden gebouwd, vertelt Luc Baltus, directeur van een bouwbedrijf dat zich verdiept heeft in circulair bouwen. “In plaats van gebouwen te ontwikkelen die ontworpen zijn om na bijvoorbeeld 40 jaar te slopen, is het veel duurzamer om gebouwen te ontwerpen waar bij het ontwerp en de bouw al is nagedacht over wat er met het gebouw gaat gebeuren als het over bijvoorbeeld 25 jaar al niet meer aan de eisen van die tijd voldoet. Rekening houden met een beperkte gebruiksduur en een volgend leven voor alle toegepaste materialen is belangrijk voor onze toekomst.”



Luc Baltus & Tom van Remmen


In plaats van het gebouw aan het einde van zijn levensduur te slopen wordt een circulair gebouw gedemonteerd, gaat Tom van Remmen, engineer duurzaamheid, verder. “Alle gebouwonderdelen gaan weer terug de (handels)keten in. In een ideale situatie gaan er geen materialen verloren. Naast de milieu-impact van de toegepaste materialen die worden vastgelegd in het Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) is er ook de Materialen Circulariteit Index  (MCI). Hierin wordt nauwkeurig in beeld gebracht wat de herkomst is van de materialen en wordt berekend in welke mate deze aan het einde van de levensduur weer ingezet kunnen worden.  Hoe gemakkelijker materialen te demonteren zijn hoe minder schade deze zullen brengen aan het oorspronkelijke materiaal. De losmaakbaarheidsindex (LI) geeft aan hoe gemakkelijk een gebouw uit elkaar gehaald kan worden. Daarnaast is er nu ook een gebouwpaspoort wat bij het gebouw geleverd wordt. Hierin staat welke materialen er voor het gebouw gebruikt zijn, waardoor deze aan het einde van de levensduur van het gebouw kunnen worden losgehaald en gemakkelijker hoogwaardig opnieuw kunnen worden ingezet. Het is daarbij van belang dat het zuivere materialen zijn. Als voorbeeld: bitumineuze dakbedekking die is vast gebrand aan isolatie of de constructie  krijg je nooit meer “schoon” los van elkaar, waardoor je er weinig meer mee kan.”


De markt beweegt mee, aldus Baltus. “Voornamelijk door overheidsambities. Maar de overheid is nog zoekende. Want hoe toets je of een gebouw circulair is? Aan welke eisen moet een gebouw dan voldoen? Daarbij wordt de markt pas echt veroverd om circulair te gaan bouwen als het goedkoper is dan de bestaande manier van bouwen, kwalitatief beter is, of er regelgeving is die dit bepaald. En op dit moment is het qua investering niet goedkoper, ook niet per se kwalitatief beter, want de huidige uitgangspunten in een gebouwontwerp blijven grotendeels hetzelfde, en de regelgeving vanuit de overheid is er ook nog niet.”


Het is belangrijk om bedrijven voor te bereiden op een duurzame en circulaire toekomst en daarbij bewijs te leveren, besluit Baltus. “Dat kan bijvoorbeeld door de verschillende rekenmethodieken samen te voegen in één verzameldocument, het gebouwpaspoort, waardoor het begrip ‘circulair gebouw’ concreet wordt en zo ontstaat er inzicht in de waarde van alle toegepaste materialen. Met als resultaat een beter inzicht in het belang van een circulair gebouw.”

Gesponsord